Proef 4.3.6b Een versnellend karretje

7 mei • Valk, Ton van der

Doel van de proef: de leerlingen weten dat de een karretje eenparig versneld wordt als er een constante kracht op werkt.

Benodigdheden (uit de lestrolley):

  • karretje
  • gewichtjes
  • katrol
  • touwtje

Maak de opstelling zoals op de foto. De katrol kan met plakband aan de tafel geplakt of in een statief geklemd worden.

Het karretje (\(m\) = 50 gram) is verzwaard met 7 schijfgewichtjes van 20 gram = 140 gram . Aan het touwtje hangt een schijfgewichtje van 10 gram. Die oefent een kracht van \(F\) = 0,1 N op het karretje. Die kracht zorgt voor de eenparige versnelling van het karretje en natuurlijk ook van zichzelf (verticaal). De totale massa die versneld wordt is dus 50 + 140 + 10 = 200 gram = 0,2 kg.

De versnelling kan nu uitgerekend worden:

\(F = m\cdot a\)

\(0,1=0,2\cdot a\)

\(a = 0,1/0,2  = 0,5\) m/ s2

De versnelling kan twee keer zo groot gemaakt worden door het gewichtje van 10 gram te vervangen door een gewichtje dat op het karretje ligt, van 20 gram (\(F\) = 0,2N). Leg het gewichtje van 10 gram dan wel op het karretje om de totale massa die versneld wordt constant te houden op 0,2 kg.

Leswerk