Proef 3.1.3 Kaars onder een glas

8 september

Doel van de proef: de leerlingen weten dat er bij verbranding zuurstof uit de lucht verdwijnt en verbrandingsgassen (koolstofdioxide-gas, waterdamp) ontstaan.

Benodigdheden:

  • bak met (gekleurd) water
  • glazen potje (bijv. jampot)
  • waxinelichtje in aluminium
  • lucifers of aansteker

Uitvoering:

Doe een dun laagje water in de bak en zet het waxinelichtje daarin. Steek  het waxinelichtje aan en wacht tot het met een grote vlam brandt. Houd het glazen potje ondersteboven en zet het in één beweging over het waxinelichtje heen, op de bodem van de bak. Nu is te zien dat de vlam dooft en het water in de glazen pot omhoog gaat. Kleuring van het water maakt die stijging goed zichtbaar. Op het glas is de condens van de gevormde waterdamp zichtbaar.

Waardoor gaat de vlam uit? Het water in de bak zorgt ervoor dat er geen lucht meer bij kan komen in het potje. Voor de verbranding van kaarsvet is zuurstof nodig. Als (bijna) alle zuurstof is verbruikt kan het kaarsvet niet meer verbranden en gaat de vlam uit.

Waardoor stijgt het water in het potje? Omdat er lucht uit het potje is ‘verdwenen’. De zuurstof in het potje is verbruikt bij het verbranden. Maar daarbij zijn verbrandingsgassen voor in de plaats gekomen: waterdamp en koolstofdioxide-gas. De waterdamp condenseert onder andere op het glas en neemt dus haast geen ruimte in. Het koolstofdioxide-gas neemt minder ruimte in dan de oorspronkelijke zuurstof.

Daarnaast speelt ook de verwarming van de lucht in het potje een rol. Als je het potje over de vlam zet, wordt de lucht erin verwarmd, zet uit en stroomt weg, al voordat de rand van het potje in het water komt. Ook daardoor is er minder lucht in het potje over.

NB. Gebruik als potje om over de vlam te zetten niet een van de plastic bekers uit de lestrolley: de vlam kan het plastic beschadigen.

Leswerk