Proef 2.6.2 Een elektrische stroom laten lopen

1 juli

Doel van de proef: De leerlingen weten hoe een stroomkring er uitziet, dat een spanning nodig is om een lampje te laten branden, dat er een stroom als een lampje brandt. Verder dat een stroomkring niet gesloten is (geen stroom) als de schakelaar open staat of als er een niet-geleider in de schakeling is opgenomen.

Benodigdheden:

Uit de lestrolley:

  • Het spanningskastje (of een batterij)
  • Snoeren
  • Schakelaar
  • Lampje 12V; 0,25 A; lampje 12V; 0,5 A
  • Lampvoetje
  • Diverse geleidende en niet-geleidende voorwerpen (bijv. uit een etui van een leerling)

Open stroomkring

  Open stroomkring                                                              Gesloten stroomkring

Maak de schakeling zoals op de foto links. Zet de spanning die het spanningskastje levert met de bovenste knop op 10 V. De onderste knop (de stroombegrenzer) voluit naar rechts draaien. Het onderste schermpje van het spanningskastje geeft 0 A aan. In dit filmpje vindt u suggesties hoe u leerlingen kunt laten zien hoe je een eenvoudige schakeling bouwt. Er is ook dit filmpje met aanwijzingen voor de docent. Zie op deze video hoe een docent geleiders onderscheidt van niet-geleiders met een schakeling.

Benoem de onderdelen van de schakeling. Draai dan de schakelaar zo dat hij de stroom door laat (rechter foto). Het lampje gaat branden. Wijs erop dat het onderste schermpje nu een waarde aangeeft (op de foto 0,27 A). Dat is de waarde van de stroom.

Herhaal de proef met een lampje 12V; 0,5A. Wijs erop dat de stroom bij dit lampje anders is bij dezelfde spanning. Benadruk daarmee het verschil tussen spanning en stroom.

Zeg tegen de klas dat je de schakelaar door een zeker (geleidend of niet-geleidend) voorwerp vervangt. Vraag hen of ze verwachten dat het lampje zal gaan branden of niet en waarom. Doe de proef en loop zo verschillende voorwerpen langs.

Zie op deze video hoe een docent geleiders onderscheidt van niet-geleiders met een schakeling.

NB 1. Het branden van een lampje wordt hier gebruikt als teken dat er een (elektrische) stroom loopt.

NB 2. Een veel voorkomend denkbeeld van leerlingen is dat je maar één snoertje nodig hebt als verbinding tussen de spanningsbron en het lampje, om het lampje te laten branden. Trek bij deze proef dus de conclusie dat je een lampje met zowel de plus- als de minpool moet verbinden.

NB 3. Leerlingen hebben moeite zich een voorstelling te maken van het verschil tussen spanning en stroom. Maak de vergelijking met een rivier: zoals hoogteverschil zorgt voor het stromen van de rivier zo zorgt spanning voor het stromen van de elektriciteit. Zoals er weinig water langs stroomt als de rivier klein is, zo komt er ook weinig elektriciteit langs als een lampje weinig stroom doorlaat. Maar bij een groter hoogteverschil gaat er door de rivier meer water stromen. Zo gaat er bij een grotere spanning ook meer elektrische stroom lopen door een lampje.

Leswerk